Zweeds aflevering #724

Spreek je het nu vloeiend, vroeg men mij meermaals afgelopen Kerstvakantie, toen ik in Nederland was. Ja, was mijn antwoord. Het klonk soms zelfverzekerder dan ik eigenlijk ben.

Ja, ik lees de Zweedse krant bijna net zo snel als de Nederlandse, kan behoorlijk goed uitleggen wat mijn mening ergens over is en versta iets tussen de 90 en 97 procent van alle conversaties – dat percentage gaat gauw neer zodra er zwaar dialect wordt gesproken of wanneer ik moe ben. (En wellicht omhoog bij overmatig alcoholgebruik...) Men verstaat mij ook bijna altijd en hoewel ik bij het schrijven van mails Googletranslate met graagte gebruik, kan ik het eigenlijk ook wel zonder.

Lang heb ik daarom gedacht dat er een moment zou komen dat ik tevreden zou zijn met mijn Zweedse niveau. Ik zou alles verstaan, iedereen zou mij verstaan en eigenlijk zou ik nauwelijks meer merken dat ik me in een vreemd land ophield. Of het nu ligt aan mijn ongeduld (krap anderhalf jaar?), aan te hoge eisen aan mijn zijde of gewoon aan een feitelijke onmogelijkheid: er blijven vooralsnog teveel uitdagingen over om gemakzuchtig achterover te leunen.

-          Koken en eten. Wel eens bedacht hoeveel vocabulaire daarbij komt kijken? Ik denk oprecht dat ik beter aan een theologische discussie kan deelnemen, dan dat ik probeer iemand instructies over het bereiden van het avondeten te geven. Nuttige woorden als ‘raspen’, ‘basterdsuiker’, ‘zeef’, ‘vergiet’, ‘dille’ en ‘aardappelschilmesje’ willen maar zeer matig in mijn hoofd blijven hangen.
-          Humor en ironie. Ironie is volgens mij het laatste wat je in een taal kunt leren en dat is in een studentenhuis soms best lastig. Hoe bedoelt die ene huisgenoot het nu precies: plaagt hij me, of vindt hij serieus dat mijn boterham met hagelslag er ‘interessant’ uit ziet? Humor, vooral van het fijne soort, gaat daarbij vaak heel erg snel. Langzamerhand volg ik het steeds vaker, maar in de tijd die het mij kost om een snedige bijdrage te bedenken, is het gesprek al vijf keer van onderwerp veranderd.  
-           Slang en scheldwoorden. Ik woon in een veel te braaf studentenhuis, dus uiteindelijk wordt hier bijzonder weinig gescholden en gevloekt. Vind ik niet zo erg, behalve dat dit een lacune in mijn kennis oplevert. Hoe zeg ik dat ik iemand zat ben, zonder hem of haar echt voor rotte vis of teringlijer uit te maken? (Want dat gaat ook weer zo ver.) Zelf zeg ik wel eens ’Herregud’, in mijn ogen het equivalent van ’lieve hemel’. Maar is het mogelijk dat iemand anders het opvat als een vloek in de orde van GVD? Oeps.
-          'Det smakar svenskt' zei mijn docente af en toe vorig semester en dan waren we trots. Als je taal Zweeds smaakt, dan klink je Echt Zweeds, een beetje als een Skånse boer die al zo’n vijftien jaar Teckomatorp niet uit is geweest. Om dat te bereiken moet je vooral veel werkwoorden met een vast voorzetsel gebruiken, want daar zijn de Zweden, net als de Nederlanders overigens, dol op. Alleen, het verschil tussen hålla på med, hålla av, hålla med en hålla ihop (respectievelijk: bezig zijn met, leuk vinden, mee eens zijn en samen zijn) is nogal lastig te onthouden, dus ik beschrijf zo’n werkwoord dan liever. Vooralsnog smaak ik dus nog erg Nederlands.  
-          Het accent. Je schijnt het te kunnen afleren. De huidige bisschop van Lund is van origine Duitse en leerde Zweeds toen ze maar iets jonger was dan ik. Geen idee hoe ze het heeft gedaan, maar in mijn oren spreekt ze accentloos Zweeds. Bij mij is na anderhalve zin meestal toch wel de vraag ’waar kom je vandaan?’. Als ze mogen gokken is het antwoord doorgaans Duitsland, Frankrijk (huh?) en een keer – tot mijn grote trots – ’iets Noordelijks’. Volgens mij is Noorwegen het enige land waar ik als geloofwaardige Zweed door kan: het Zweeds klinkt voor de Noren al vreemd genoeg, dus in Oslo namen ze volgens mij aan dat mijn accent wel uit een of andere Zweedse uithoek zou komen, net als mijn rare grammatica.

Jag kämpar på! :-)

Comments